Geplaatst op 27 januari 2025

Beter je leven en ga op weg! Een Joods Verhaal van Tijd en Strijd

Op zondag 19 januari 2025 werd in de synagoge van Groningen in het kader van de Dag van het Jodendom een bijeenkomst georganiseerd over het thema ‘Op weg’. Wat betekent het in de christelijke en Joodse traditie: op weg, of weg zijn? Hieronder de tekst van gastspreker Wout van Bekkum.

Door: Wout van Bekkum | Foto: Pixabay

U allen heet ik van harte welkom in de synagoge aan de Folkingestraat in Groningen. Dit gebouw is bewust en letterlijk georiënteerd, dat wil zeggen, naar het Oosten gericht, de Nederlandse woorden ‘oriëntatie’ en ‘zich oriënteren’ hebben als oorspronkelijke betekenis ‘naar het Oosten gericht zijn’, maar kunnen ook gebruikt worden om in algemene zin uw plaats of uw positie of uw denkrichting te bepalen. Deze locatie is een 250-tal jaar geleden niet alleen toegewezen aan de Joodse gemeenschap, maar kende bij aanbouw het voorbehoud dat de eerste synagoge op deze plek een achterkant zou krijgen dat naar het Oosten gekeerd is met een zogeheten Oostmuur waarin zich de halfronde nis-vormige ruimte bevindt met de heilige Ark en de Tora-rollen en achter het eeuwig licht daarboven de twee stenen tabletten die naar de Tien Geboden verwijzen. Alles aan en bij de Oostmuur trekt de aandacht terwijl de lessenaars eveneens in dezelfde richting geplaatst zijn en het publiek bij het zingen en lezen tijdens de diensten op sabbat en feestdagen naar de oostkant kijkt.

Daarom mag uw eerste vraag nu zijn: waar is dit voor, waarom is dat zo belangrijk, welke verbinding wordt er gelegd tussen deze synagoge en een plek aan de oostkant, wat kennelijk geldt voor de Joodse gemeenschap hier maar ook voor alle verdere Joodse gemeenschappen in de wereld en behalve voor synagogen tegelijk voor vele kloosters en kerken? Het antwoord is: in het Oosten bevindt zich Jeruzalem en in Jeruzalem bevond zich de tempel, een plek van offerdienst, eredienst en bovenal een plek van veronderstelde goddelijke aanwezigheid in de vorm van een verbondskist met daarin de ooit aan Mozes gegeven twee platen en met daarop gegraveerd de Tien Geboden. De realisering van deze gebedsrichting in dit gebouw is uitermate belangrijk en duidt op de symbolische band tussen deze Groningse ruimte en de stad Jeruzalem.

De reden voor deze symboliek en tegelijk concrete uitvoering ervan ligt in een krachtige traditie: in en om het land Judea, in en om de stad Jeruzalem, in en om de tempel en zelfs binnen in de tempel toen deze nog bestond en functioneerde, draaide alles om één plaats die de allerheiligste plek werd genoemd. De veronderstelde goddelijke aanwezigheid daar wordt aangeduid met het Hebreeuwse woord Sjechinah wat letterlijk ‘inwoning’ betekent. Koning Salomo verwoordde dit als volgt: ‘Ik heb voor de naam van de Heer de God van Israël een tempel gebouwd. Dit zijn de woorden van de Heer: Ik zal in het midden van Mijn volk wonen en Ik zal Mijn volk niet verlaten. De mensen kunnen mij altijd eren.’ En toch stelt Salomo een vraag en zo komt dit in de Koningenboeken naar voren: ‘Heer, U bent zo groot, hoe zou U dan in deze tempel kunnen wonen die ik voor U heb gebouwd? Luister in ieder geval naar mijn gebed.’ Daarop doet God een belofte: ‘Ik heb jouw gebed gehoord. Deze tempel die jij hebt gebouwd zal voortaan van Mij zijn. Ik zal daar altijd wonen – daar zal Ik altijd zijn.’ Deze alomtegenwoordigheid omvatte alles wat er in deze tempel te vinden was maar behield zijn volle betekenis in de tijd zonder tempel, toen Joden zich hebben verspreid, alle kanten uit zwierven en trokken, overal en nergens verbleven, eigenlijk mensen en groepen werden zonder vaste woon- en verblijfplaats. Maar hechten Joden door de geschiedenis van de verspreiding of Diaspora eigenlijk wel aan een plaats en is dat wel zo relevant? Het antwoord zal u wellicht verrassen, want het is een duidelijk en zeer beslist nee. Dat komt omdat de aan tijd gebonden regels in de voortgang van Joodse levenspraktijk belangrijker zijn dan de aan plaats gebonden regels en hierin zijn de aanwijzingen uit Bijbel en Rabbijnse werken maatgevend. Het Scheppingsverhaal is gebaseerd op een tijdrekening en voert na zes dagen van scheppen naar een zevende dag die de Scheppende God zelf heeft gezegend en heilig verklaard. Het vierde gebod draagt de mens op de Sabbat te gedenken, te onderhouden en vooral te heiligen. De Sabbat, zo stelt een denker als Abraham Joshua Heschel, is de tempel van de tijd die de tempel van de plaats verre overstijgt: de tempel van de tijd is er altijd maar de tempel van de plaats is allang verdwenen en elke heilige plaats kan verschijnen en verdwijnen.

De Joodse traditie heeft daaruit de overheersende conclusie getrokken dat er zoiets bestaat als het heilig maken, het bijzonder maken en apart stellen van tijd. De kalender is bepalend voor de liturgie en de gebeden zijn bepaald door tijden, zo u wilt, getijden en op het punt van de gezette tijden stemmen Joodse eredienst en katholieke dan wel protestantse eredienst in hoge mate overeen. De prominentie van tijd boven plaats heeft een grote invloed op de Joodse beleving van het verleden dat naar het heden wordt doorgetrokken, het wezen van wat wij traditie of overlevering noemen want er is geen sprake van ‘de God van de tempel in Jeruzalem’ maar wel staat er geschreven ‘de God van de uittocht uit Egypte’ of ‘de God van de verlossing uit de slavernij’, gebeurtenissen als grondvesting van een traditie van uitgekozen tijdstippen.

U kunt nu een tegenwerping maken en zeggen dat het Jodendom in de verstrooiing een flinke verandering heeft ondergaan door de traditie om te buigen van tijd naar plaats. Dan hebt u deels gelijk, maar die favoriete plaatsen waren weg, Jeruzalem was met de grond gelijk gemaakt, de tempel was verwoest, en de grote vraag was en is: welke gang moesten gevluchte en verbannen Judeeërs maken om Judees te blijven, want dat is de achterliggende bedoeling van Jodendom en Joods, het Engelse Judaism is een duidelijker woord: nakomelingen van Juda die als Judeeërs of Joden voortleefden. De terminologie is verwarrend, zeker in onze dagen, maar is hier bedoeld als een gang in de tijd, vaak tegen alle verdrukking en vervolging in, wenn man trotzdem jüdisch bleibt, en opkomt voor de eigen Joodse traditie, de eigen Joodse identiteit.

Op deze Dag van het Jodendom op instigatie van de katholieke wereld leidt dit als vanzelf naar een periode waarin de katholieke Kerk religieus en politiek oppermachtig was in de landen Spanje en Portugal, met name gedurende de 12e tot de 16e eeuw, en Nederlanders kunnen erover meepraten vanwege de Tachtigjarige Oorlog waarin Spanjaarden dit land bevochten. De Kerk streed voor de eigen geloofswaarheid en ideologie tegen degenen die niet-katholiek waren, Joden en Moslims, en schiep het instituut van de Inquisitie, waarvan de letterlijke betekenis is: de ondervraging. De Inquisiteurs deden overal hun werk en opvallend genoeg vervolgden zij niet zozeer de Joden die Joods bleven maar de Joden die zich hadden bekeerd, want waren zij eenmaal opgenomen binnen de Kerk wel katholiek genoeg? En wat blijkt uit de vele verslagen van de Inquisitie? Joodse bekeerlingen die conversos of marranos werden genoemd waren uiterlijk katholiek, maar bleven vasthouden aan de oorspronkelijke traditie: zij vierden bijvoorbeeld in het geheim de Sabbat en de feestdagen of probeerden het eten van varkensvlees te vermijden, zo onopvallend mogelijk en zo ontstond een heuse schijn-Joodse groep in een katholieke context. Wie de mogelijkheid had vluchtte uit Spanje en Portugal naar andere landen om daar naar het Jodendom terug te keren.

Dit is slechts één van de vele voorbeelden uit de lange geschiedenis waarop de Joodse traditie het antwoord gaf dat er een rangorde is in de tijd en tijdperken als ook gebeurtenissen ongelijk zijn aan elkaar. Niettemin ligt in diezelfde Joodse traditie een element van tijdloosheid, zo u wilt, eeuwigheid. Een Joodse inwoner van Groningen uit de 18e eeuw zou niets begrijpen van de omstandigheden in onze tijd, maar hij zou zo kunnen meedoen met het uitspreken van gebeden of het voorlezen uit de Tora-rol of het nuttigen van ritueel rein voedsel of het vieren van Nieuwjaar en Grote Verzoendag. En ook al zou deze Joodse inwoner aan komen lopen uit Praag (zoals hier werkelijk is gebeurd) of afkomstig zijn uit Hamburg, uit Breslau, uit Leipzig, uit Frankfurt, dan nog en toch zou hij direct aansluiting vinden bij de plaatselijke Joodse gemeenschap. Nogmaals: in het heilig maken van de tijd vinden mensen continuïteit, verbondenheid en gemeenschapszin, maar het heilig maken van de plaats, zo u wilt, het bijzonder maken van de ruimte of territorium, gaat altijd gepaard met strijd. Deze abstractie kunt u vaak en veel toepassen op de geschiedenis en op de actualiteit.

Dit gezegd hebbende is het Jodendom van de tijd een garantie voor de voortgang van traditie en identiteit, want ook dat is in de Bijbel aangegeven wanneer God tegen Abraham zegt: ‘Ga op weg!’, waarop vele details over het levenspad van Abraham volgen en waarin hij als vader van vele volkeren ontdekt wie hem als God steunt en voert. Vanaf dan wordt aan de nakomelingen van Abraham steeds de opdracht gesteld: Ga op weg en verplicht jezelf om te leven naar een goddelijke wil of te handelen naar een goddelijke verplichting. Het zijn de Rabbijnen van de Talmoed en de Midrasj die hieraan inhoud hebben gegeven door regels te stellen en verhalen te vertellen: geen regel zonder verhaal, geen voorschrift zonder voorbeeld, geen wetsartikel zonder een gelijkenis te bieden. Hierin zijn Oude en Nieuwe Testament, Tora en Evangelie, volledig één. Je zou ook kunnen zeggen dat dit juridische consequenties heeft: pas op voor de stilstand van dogma en principe en hou de regelgeving toepasbaar en aanpasbaar. Waaraan eigenlijk? Het antwoord is: aan de tijd waarin je leeft, aan de omgeving waarin je verkeert. Het Hebreeuwse woord voor regelgeving en bespreking ervan is halacha, letterlijk ‘gaan’, ‘de gang erin houden’, niet om de Joodse waarden te verliezen maar juist om de Joodse waarden te behouden. Dogma’s, zo is gebleken, voldoen niet want het leven zelf en de beleving van het leven sluiten daar nooit helemaal of helemaal nooit op aan.

Het Jodendom is zogezegd halachisch en werkt altijd verder aan de maatstaven van het menselijke handelen in de zin van het goede doen en het kwade te laten. Halachische voorschriften zijn bedoeld om menselijk handelen vorm te geven in het licht van een oude, lange traditie zonder vastgeroest te raken, maar hierin zit geen automatisme, dit gaat niet vanzelf, maar moet altijd opnieuw geleerd worden, uitgelegd worden, bevraagd worden. Er waren en zijn altijd Joodse groeperingen die de letterlijkheid van de wet aanhangen waardoor de regels verstenen en de traditie een fossiel wordt van zichzelf. Wie de Tora isoleert, schendt de Tora, wie de Bijbel als richtlijn neemt zonder discussie, ontneemt de Bijbel zijn waarde voor het hier en nu. De gangbare leer leidt tot een inpasbaar doen en uiteindelijk tot een verrijking van de identiteit.

Dit is precies wat een pelgrimage beoogt en dit is in wezen de zin en betekenis van een pelgrimstocht, een letterlijke verplaatsing van a naar b met een persoonlijk doel, in moderne tijd bijvoorbeeld naar Santiago de Compostella en evengoed in lang vervlogen tijden op weg naar Jeruzalem op drie vaste jaarlijkse tijdstippen: Pasen, Pinksteren en Loofhuttenfeest. De Islam heeft deze essentie zeer goed begrepen en na aanvankelijke gerichtheid op Jeruzalem de focus verlegt naar de stad Mekka en het bezoek aan het aloude heiligdom de Ka‘ba. Elke Moslim moet éénmaal in zijn leven dat bezoek afleggen, een geweldige investering in de eenheid van de traditie uit de enorme verscheidenheid van mensen.

En wat denkt u dat er gaande is in het boek Handelingen hoofdstuk 2, waar een bijzondere bijeenkomst wordt beschreven: ‘Op de Pinksterdag waren zij allemaal bij elkaar gekomen. Ineens kwam er uit de hemel een geluid, alsof er een storm opstak. Het was overal te horen. Zij zagen iets dat op tongen van vuur leek, vlammen die zich boven ieder van hen verspreidden. Zij werden allemaal vervuld van de Heilige Geest en begonnen in vreemde talen te spreken: woorden die de Heilige Geest hun ingaf. Met de feestdagen waren er in Jeruzalem vele vrome Joden uit alle landen van de wereld. Toen zij het geluid hoorden, liepen ze allemaal te hoop. Zij raakten in verwarring, omdat ieder van hen de apostelen in zijn eigen taal hoorde spreken. Zij begrepen er niets van. ‘Dat zijn toch mannen uit Galilea?’ riepen zij verbaasd uit. ‘Hoe kan het dan dat zij ónze taal spreken en nog andere talen ook? Kijk eens waar wij overal vandaan komen: uit Parthië, Medië, Elam en Mesopotamië, uit Judea, Cappadocië, Pontus, Asia, Frygië en Pamfylië, uit Egypte en de streek van Cyrene in Libië. Er zijn hier Joden en Joodse bekeerlingen uit Rome, Kreta en Arabië. Hoe bestaat het dat ieder van ons in zijn eigen taal hoort spreken over de geweldige dingen die God gedaan heeft!’ Zij waren buiten zichzelf en wisten niet wat zij ervan moesten denken. Zij zeiden tegen elkaar: Wat heeft dit toch te betekenen? Die mensen hebben vast teveel zoete wijn gedronken, lachten sommigen schamper.’

In deze beschrijving vallen vele componenten samen van het op weg gaan en op één plek bijeenkomen. Mensen, afkomstig uit allerlei volkeren trekken op naar één centrale plaats die door de heiligheid ervan wordt gekenmerkt en raken geïnspireerd. Op het moment dat dit verhaal werd opgetekend, bestond de pelgrimage naar Jeruzalem al eeuwenlang en wordt uit de Rabbijnse bronnen duidelijk dat de meeste mensen maar één keer in het jaar of één keer in hun leven naar Jeruzalem kwamen om aan de rituelen deel te nemen. Er zijn vaste paden blootgelegd waarin mensen bij en in de tempel konden geraken, daar in grote getale neerbogen en offerandes afgaven aan de daartoe bevoegde priesters en door een soort van zij-uitgang de tempel weer moesten verlaten. Intussen logeerden zij in de stad, meestal in een herberg waar zij de mensen uit hun eigen landstreek opzochten. Er moeten behoorlijk wat van zulke overnachtingsplekken met gastruimtes en stallen voor muildieren en ezels hebben bestaan. Jeruzalem was ingericht op een constant bezoek van pelgrims die een belangrijk deel uitmaakten van de plaatselijke economie. Het is geen wonder dat uitwassen op dit gebied door de volksleraren, de rabbijnen, met scheve ogen werden bekeken wat ook bevestigd wordt door het verhaal van Jezus die als eenzelfde volksleraar of rabbijn de tafels van de geldwisselaars in de tempel omver gooit.

De Rabbijnen, de leermeesters die ook zonder tempel het Jodendom inhoud boden, gaven de verwoesting van de tempel een plaats in hun geschriften en leerboeken zonder de fysieke plaats te overschatten, maar de band werd opzettelijk nooit helemaal verbroken. In de Nationale Bibliotheek van St. Petersburg, Rusland, zijn Hebreeuwse handschriften die inzicht bieden in het levenseinde van de denker en dichter Juda Halevi uit Toledo (11e-12e eeuw). Zijn oprecht verlangen om zelfs ook de tempel-ruïne te bezoeken en zoals hij schreef ‘zich te bedekken met het stof ervan’ leidde ertoe dat hij in de winter van de jaren 1140-1141 de boot nam van Alexandrië in Egypte naar de havenstad Akko in Palestina die in de handen was van de Kruisridders, een gevaarlijke oversteek naar een intolerante bezettingsmacht. Over land ging hij op weg naar Jeruzalem, te voet of op een muildier, en hij heeft mogelijk de tempelberg bereikt waar de Rotskoepel tot kerk was gemaakt, aangeduid als Templum Salomonis, de tempel van Salomo. Zeer waarschijnlijk heeft hij deze persoonlijke tocht naar de tempelruïne niet overleefd en is hij daar ter plekke omgekomen.

Bij wijze van afsluiting en als reminder voor ons allen om na te gaan welke plaats voor ieder van ons het meest betekent of welk verlangen ieder van ons koestert ten aanzien van de plaats die men liefheeft, citeer ik voor u het gedicht ‘De weg terug’ van de Gronings-Joodse dichter Saul van Messel, afkomstig uit Winschoten, stammend uit het jaar 1973:

Voordat de kist van ongeschaafde planken, zal worden gesloten, wordt volgens overoud gebruik, in de diaspora, het joodse lijk, plechtig bestrooid met aarde, uit het heilige land, dat in kleine zakjes, in joodse gemeenten wordt bewaard. Als ik ooit nog eens naar Israël verhuis, zal ik niet vergeten, een zakje zeeklei mee te nemen, uit het Oldambt, en een zakje laagveen, uit Westerwolde.

Dit gedicht van Saul van Messel, pseudoniem voor Jaap Meijer, viel niet bij iedereen in goede aarde en het tegenantwoord in dichtvorm kwam van Elie Dasberg, directe familie van de laatste opperrabbijn van vooroorlogs Groningen, Simon Dasberg. Hij was na de oorlog vanuit Nederland verhuisd naar Jeruzalem, en hij dicht in datzelfde jaar 1973:

In de diaspora strooit men naar oude zede, wat aarde in de kist, wat grond uit oude land, men geeft als afscheidsgroet wat heilig aarde mede, symbool met diepe zin: tot na de dood een band. Wie hier in Israël ten grave wordt gedragen, aan schoot der aarde toevertrouwd, keert terug tot stof aan ’t einde van zijn dagen, en ligt niet in een kist van onbewerkt ruw hout. Geen zeeklei of laagveen gaat hier als afscheid mede, de rustplaats hier is niet de grond van galoet, in eigen land en volk vindt hier de ziel weer vrede, de eigen grond is die verzoening voor hem doet.

En met deze symbolische dichterlijke veelbetekenende woordenstrijd tussen het Groningerland en het land Israël waarachter diepe gevoelens van gehechtheid tegenover al dan niet misplaatst idealisme schuil gaan, besluiten wij onze overwegingen over beter je leven en ga op weg.

Wout J. van Bekkum is emeritus hoogleraar Midden-Oosten Studies aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn specialismen liggen op het terrein van de Hebreeuwse liturgie en synagogale poëzie in de Middeleeuwen.


  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.