De eerste lezing: zondag 29 maart 2020
Zondag 29 maart, 5e zondag van de veertigdagentijd jaar A
Lezingen: Ez. 37,12-14; Ps 130; Rom. 8,8-11; Joh. 11,1-45 of 3-7.17.20-27.33b-45
Door: Tineke de Lange
De profeet Ezechiël behoort tot de eerste groep Judeeërs die door de Babyloniërs is weggevoerd naar Babylon (597 voor Chr.). Veel reden tot optimisme heeft hij niet. Kort daarvoor is zijn vrouw gestorven (Ez. 24,15.18) en het wordt de profeet verboden om haar te treuren. Immers, zoals zij hem ontvallen is, zo zal binnenkort de tempel Israël ontvallen.
Kort daarna komen uit het verre Juda berichten over de val van Jeruzalem van de tempel (Ez. 33,21). Het is afgelopen met Israël. Geen wonder dus dat Ezechiël het volk vergelijkt met dode, dorre beenderen (Ezechiël 37). Maar de God van Israël is een God van leven. Hij zal zijn volk in ballingschap weer tot leven wekken en terugbrengen naar het land waaruit zij verbannen zijn. In alle ellende klinkt Ezechiëls paradoxale boodschap van hoop en herstel. Naïef geloof? Eerder fundamenteel vertrouwen, door alle ellende heen.
Zie ook Tijdschrift voor verkondiging https://www.tijdschriftvoorverkondiging.org/afleveringen/ 2020, 92, aflevering 2.
Tineke de Lange is oudtestamentica en beleidsmedewerker van de Katholieke Raad voor het Jodendom.