Geplaatst op 14 juli 2018

Haalt de International Council of Christians and Jews het volgende decennium?

De International Council of Christians and Jews [ICCJ] heeft zijn jongste jaarvergadering, al weer de 71ste, achter de rug. Meer dan 150 gedelegeerden uit dertig landen – van Iran tot België en van Nederland tot Australië – kwamen van 24 tot 26 juni in Boedapest bijeen om er te praten over het thema ‘Naar verzoening in een gebroken wereld’.

Door: Ton Crijnen

De ICCJ werd in 1947, twee jaar na het einde van de Shoah, opgericht in Zwitserland. Doel: het bestrijden van het antisemitisme en het aanknopen van betere relaties tussen christenen en Joden. Nu verenigt de raad 40 nationale organisaties die zich bezighouden met de dialoog tussen christen en joden. Hij richt zich de laatste jaren ook op contacten met moslims.

Het hoofdkwartier van de ICCJ is gevestigd in de stad Heppenheim [Hessen] in het voormalige woonhuis van de befaamde Joodse Oostenrijks-Israëlische godsdienstfilosoof Martin Buber. Uit Duitsland komt ook de meeste financiële ondersteuning voor de ICCJ.

In plenaire sessies en workshops werd tijdens de conferentie een hele reeks deelonderwerpen aan de orde gesteld, variërend van de betekenis van het begrip ‘verzoening’ in christendom en Jodendom, tot en met ‘religieus fundamentalisme, en politiek extremisme’, en van ‘verantwoord burgerschap’ tot en met de vraag: ‘hoe kan ik God vinden in de ander?’ De presentaties door de aangezochte sprekers waren doorgaans van hoog theologisch, sociologisch en historisch gehalte.

Dat kon men niet zeggen van de bijdrage van Klára Anwar, lid van de Organisatie van Moslims in Hongarije. Zij hield een betoog over de islam dat het niveau van een vierde klas havo nauwelijks oversteeg. Enige neiging tot zelfkritiek was haar volkomen vreemd. Christendom en jodendom werden moeiteloos geannexeerd, reflectie op de toekomst van de islam in het westen ontbrak, gestelde vragen werden niet beantwoord.

Dan pakte de andere moslimspreker, Mohammed Hannan Hassan, lid van de Godsdienstige Raad van Singapore, het beter aan met zijn uitspraak dat hij nooit zou spreken als een moslim namens moslims.
“Saoedi’s”, zei hij als voorbeeld, “moeten niet de pretentie hebben dat ze voor alle moslims spreken. In Indonesië wonen er meer dan in heel het Midden-Oosten bij elkaar. Wat kan mij, als moslim uit Singapore, het schelen wat een of andere grootmoefti in Egypte verordonneert”.

De discussiebijdragen van de congresdeelnemers waren doorgaans levendig, to the point en daardoor interessant. En de onderonsjes in de wandelgangen en tijdens de [uitstekende] maaltijden gaven boeiende inkijkjes in de soms moeizame dialoog tussen christenen en joden. Uit die gesprekken bleek ook dat de af en toe tijdens plenaire sessies geuite kritiek op Hongaarse toestanden niet door alle aanwezigen op prijs werd gesteld.

Dat overkwam de Joods-Nederlandse Judith Frishman, hoogleraar judaïsme in Leiden. In haar uitstekende openingsspeech, die onder meer ging over de relevantie van het zondvloedverhaal voor onze tijd, spoorde ze de Hongaarse regering aan om er voor te zorgen dat gebeurtenissen uit het verleden zich niet zullen herhalen in onze tijd.

Deze bedekte kritiek op het ondemocratische beleid van premier Orbán en zijn Fidesz-partij viel bij sommige Hongaren niet in goede aarde. “Zo ga je niet met je gastheren om” mopperde rabbijn Tamás Róna, vicevoorzitter van het Hongaarse voorbereidingscomité. Hij vond dat buitenstaanders voorzichtig dienden te zijn met het doen van uitspraken waarvan zij de gevolgen niet kunnen overzien. Een veelzeggende reactie.

Aan de tweede keynote-speech, die van kardinaal Peter Erdö, aartsbisschop van Esztergom-Boedapest kon niemand zich een buil vallen. De primaat is, net als de meeste Hongaarse bisschoppen, een criticus van het beleid van paus Franciscus. Hij hield op het congres een betoog over onder meer het herwaarderen van de biecht en de waarde van boetedoening.

Mooie woorden, die echter nauwelijks sporen met de praktijk van de rooms-katholieke kerk in Hongarije. Die weigert ruim 70 jaar na dato nog steeds schuld te belijden voor de kwalijke, antisemitische rol die zij heeft gespeeld tijdens de periode van het fascistische Horthy-regime [1920-1945] en voor haar zwijgen bij het wegvoeren van honderdduizenden Hongaarse joden naar Auschwitz.

De huidige premier Viktor Orbán en diens rechtse Fidesz-partij hebben weinig te duchten van de r.-k. kerk in hun land. Die laat geen woord van kritiek horen op het beleid van de regering. Als dank krijgt ze ruime subsidies van de overheid. Een voorbeeld van de volgzame houding van de Hongaarse bisschoppen gaf onlangs Erdö’s hulpbisschop, János Székeley. Hij prees de nieuwe Hongaarse grondwet die door Brussel juist “strijdig met de waarden van de EU” wordt genoemd..

De bisschoppen steunen ook Orbáns antivluchtelingenbeleid. Hierover een tijdje terug bevraagd kwam kardinaal Erdö met het slappe excuus dat de r.-k. kerk de wetten van het land moet respecteren. “Als we onze kerken zouden openstellen voor de opvang van gevluchte moslims zouden we ons schuldig maken aan mensenhandel.”

Lászlo Kiss-Rigó, bisschop van Szeged-Csanád, zei in een interview met de Washington Post: “Dat zijn geen vluchtelingen. Dat is een invasie. Die mensen komen hier naar toe en roepen: ‘Allahoe Akbar’ [‘God is de grootste’]. Ze willen veroveren”. Zelfs Miklós Beer, bisschop van Vac en de enige progressievere r.-k. prelaat, steunt de regering op dit punt.

Wat op het ICCJ-congres pijnlijk duidelijk werd, was het vrijwel ontbreken van jongeren. Hier zat een relatief oud tot zeer oud gezelschap bijeen. Het aantal deelnemers van onder de veertig viel op de vingers van twee handen te tellen. Al bleken de jongeren die wel aanwezig waren sterk gemotiveerd en goed onderlegd. Hier wierp de vorming door de Youth Leadership Council (YLC), de jeugdafdeling van de LCCJ, haar vruchten af.

De hoge leeftijd van veel congresdeelnemers was een afspiegeling van wat deelnemende organisaties aan de ICCJ in eigen land meemaken. Ook daar is er bij jongeren vaak geringe interesse voor de christelijk-joodse dialoog. Dit manco werd in Boedapest wel geconstateerd, maar plannen om het tij te keren werden er niet gesmeed. Dat zal toch moeten. Want als het zo doorgaat, is het de vraag of de ICCJ het volgende decennium nog haalt. Dat zou een slechte zaak zijn in een tijd waarin het antisemitisme alleen maar toeneemt.

Twee jonge sprekers op het congres, Hector Acero Ferrer uit Canada en Morteza Rezazadeh uit Iran, riepen daarom in bevlogen toespraken de ouderen op de jongeren het nut van de Joods-christelijke dialoog [en die met de moslims] duidelijk te maken, “want men weet dat niet”.

De ouderwetse manier waarop de ICCJ haar jaarlijkse vergaderingen vormgeeft is evenmin attractief voor jongeren. Urenlang luisteren naar reeksen voordrachten met soms een groot abstractiegehalte spreekt zelfs ouderen niet altijd aan. Hetzelfde geldt voor de workshops waar enkele inleiders van de gelegenheid misbruik maakten om ellenlange betogen te houden. Het congres had hierdoor soms meer weg van een vermoeiend corvee dan van een inspirerende samenkomst.

Wat niet wil zeggen dat er niets te genieten viel. Dat viel er wel degelijk. Geestige, actuele en toch diepzinnige bijdragen van sprekers als Michael Trainor, voorzitter van de Australische Raad van Christenen en Joden [“diep in zijn hart is een ieder van ons een fundamentalist”], en Alan Berger, hoogleraar judaïsme in Florida [“We hebben te veel religie om elkaar te haten en te weinig om elkaar lief te hebben”] waren daarvan het voorbeeld. Ze oogstten terecht veel applaus.

Tijdens de toespraak van Dorottya Nagy, bijzonder hoogleraar missiologie aan de Protestantse Theologische Hogeschool in Amsterdam, viel er weinig te lachen. Maar haar uiteenzetting over het historisch slachtofferschap in Oost-Europa en hoe dat te overwinnen valt, was relevant en maakte indruk.

De volgende jaarvergadering van de ICCJ zal in de Zweedse stad Lund worden gehouden.

Ton Crijnen is bestuurslid van de Katholieke Raad voor het Jodendom.


  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.