‘Ik ben katholiek én Joods, voel me in beide werelden thuis’
Pieter Rookmaaker is een man van lange adem. Veertig jaar lang werkte hij als ergonoom in de spoorwegbranche en gedurende minstens zo’n lange periode is hij inmiddels betrokken bij de Katholieke Raad voor het Jodendom (KRJ). Het is bijna tijd om het stokje over te dragen aan een jongere garde. “Anders gaan ze nog denken dat ik echt niet van het pluche af wil.”
Door: Bert van der Kruk | Foto: A-J Elskamp
“Ik heb mijzelf altijd gefeliciteerd met het feit dat ik twee levens heb – en misschien wel meer trouwens”, zegt Rookmaaker (83) aan tafel in zijn Amersfoortse woning. In de technische wereld van de Nederlandse Spoorwegen bracht hij de menswetenschappen in. In de KRJ-wereld van theologie en exegese kwamen zijn organisatietalent en maatschappelijke betrokkenheid goed van pas. De twee werelden hielden elkaar mooi in evenwicht.
Op natuurlijke wijze
Als jongetje van vier jaar droomde hij al van een baan bij de NS. Dat lukte, na gymnasium bèta bij de jezuïeten en de studie elektrotechniek met bijvak ergonomie in Eindhoven. Tijdens zijn carrière draaide het steeds om de interactie tussen mens en machine, in de brede zin van het woord. Hij begon als éénpitter en eindigde als hoofd van ontwerp- en adviesbureau Intergo, dat sinds begin van deze eeuw los van de NS opereert. Ondertussen was hij ook parttime hoogleraar aan de TU Twente. Tegenwoordig draagt een ergonomische prijs zijn naam.
Dat Rookmaaker ook zijn sporen zou verdienen op het terrein van Jodendom en rooms-katholicisme, had hij als jongetje uit Apeldoorn uiteraard niet verwacht, laat staan dat hij ervan droomde. Maar hij kreeg van huis uit precies de juiste ingrediënten mee, waardoor hij ruim veertig jaar geleden – “hoelang precies weet ik niet meer” – op natuurlijke wijze de wereld van de Katholieke Raad voor Israël (KRI), zoals de KRJ destijds heette, binnenrolde.
Waarom bent u zo lang al betrokken bij de KRJ?
“Ik ben een kind van mijn moeder. Dat geldt natuurlijk voor de meeste mensen, maar in mijn geval zegt het veel over mijn betrokkenheid bij de KRJ. Mijn moeder was in 1951 een van de grondleggers van de KRI. In de tijd dat het helemaal niet bon ton was om aandacht te hebben voor het Jodendom – laat staan binnen de Rooms-Katholieke Kerk – was zij een van de weinigen die daar om vroegen. Als een soort pionier tegen wil en dank werd zij door kloosters en andere groeperingen die daarvoor open stonden, gevraagd haar mening te geven over de relatie tussen Jodendom en katholicisme. Jezus, Maria en de apostelen waren allemaal Joden, kon ze dan provocerend zeggen, dus hoe kan het toch dat de Rooms-Katholieke Kerk eeuwenlang voortrekker is geweest in het religieuze antisemitisme?”
Hoe kwam het dat zij daar zo warm voor liep?
“Zij was zelf Jodin. Voor de oorlog heeft zij zich laten dopen, Nederlands hervormd. In de oorlog had ze om principiële redenen Joodse onderduikers in huis; ze wilde de medemens helpen. Stel je voor: als Jodin. Dat was wat de Sicherheitsdienst een gotspe noemde. Ze is dus zwaar gezocht en heeft zwaar ondergedoken gezeten, op negentien verschillende adressen. Het grootste deel van de tijd was ik bij haar; mijn moeder en ik zijn in de oorlog op al die onderduikadressen steeds samen opgetrokken. Dat is heel belangrijk voor mij geweest, dat mijn moeder erbij was. En voor haar was het belangrijk dat ik erbij was. Met zijn tweeën konden we dat aan. Ik was enig kind, dus we waren sterk op elkaar aangewezen. Mijn moeder heeft dat fantastisch gedaan. Ik heb grote, diepe bewondering voor haar.”
En uw vader?
“Mijn vader was Nederlands hervormd opgevoed. Hij was beroepsmilitair en werd na de capitulatie naar huis gezonden met de Duitse belofte dat hij mocht gaan en staan waar hij wilde, en met de eis dat hij zich zou melden bij de bezetter als die daar om vroeg. Op een gegeven moment moest hij zich vanuit Apeldoorn, waar wij toen woonden, melden in Ede. Hij is daar met anderen in een trein gestopt en afgevoerd naar München en uiteindelijk via, via in Stanislau terechtgekomen – zo ver mogelijk van de Nederlandse grens vandaan. Hij is gevlucht, opgepakt en naar Mauthausen gevoerd en daar op 32-jarige leeftijd geliquideerd. Dat is heel simpel verteld het verhaal. Ik heb mijn vader dus nooit gekend, maar hij is altijd een groot voorbeeld voor mij geweest. Uit zijn dagboeken blijkt dat hij in gevangenschap veel voor anderen betekend heeft. Ik ben trots op hem.”
Waarom koos uw moeder voor het christendom?
“Mijn moeder groeide op in een humanistisch-Joods gezin, in een cultureel hoogstaande familie, want dat was de familie Van Leer. Op een bepaald moment hoorde zij in positieve termen iets over de Matthäus Passion van Johann Sebastian Bach en besloot ze naar de jaarlijkse uitvoering in het Concertgebouw te gaan. Ze kwam terug met veel vragen: waar gaat het precies over, wat betekenen die woorden uit de passie? Haar vader had een Bijbel in huis, zoals culturele mensen in die tijd geacht werden, pakte die erbij en zei: ‘Hier, lees maar.’ Ze werd daar zo door gegrepen en is er verder ingedoken. Dat is de basis geweest waarop zij besloot zich te laten dopen, voor de oorlog nog, dus niet om opportunistische maar om principiële redenen. In de oorlog, tijdens het studeren op al die onderduikadressen, kwam ze tot de overtuiging dat het katholicisme voor haar het ware geloof was en is ze overgegaan naar de Rooms-Katholieke Kerk. En ik heb haar gevolgd. Vanaf dat moment waren we dus katholiek.”
Maar het Jodendom was nooit ver weg?
“Het speelde bij haar altijd mee, al was het maar omdat ze merkte dat er binnen de Rooms-Katholieke Kerk heel uitdrukkelijk een virulent antisemitisme aanwezig was. Dat heeft haar veel pijn gedaan en soms tot tranen toe geroerd. Ze vond dat ze de barricaden op moest. Ik heb dat van jongs af aan meegemaakt en heb gezien hoe er langzaam maar zeker een draagvlak ontstond. Ik ben door al die activiteiten van mijn moeder enorm beïnvloed. Maar zij was geen organisator; vergaderwerk was niks voor haar. Voor mij ligt dat anders, en zo ben ik op een bepaald moment terechtgekomen bij de KRI, waarschijnlijk via de contacten van mijn moeder. Ze vond het leuk dat ik in haar voetsporen verder ging en van mij te horen kreeg wat er allemaal speelde binnen de KRI.”
Een stapel initiatieven
Sindsdien is Pieter Rookmaaker betrokken bij de KRJ, waarvan verreweg de langste tijd als penningmeester. Vooral was hij actief bij maatschappelijke kwesties. Als die ter sprake komen, verschijnt er een grote stapel brochures en folders op tafel. Vaak zijn het kwesties over “oud zeer, een misverstand of een probleem dat kennelijk nog steeds speelt”, waarover de raad gevraagd of ongevraagd zijn licht liet schijnen.
Zo gebeurde dat bij een herdenking van het begin van de kruistochten, die “altijd een soort verheerlijkte sfeer om zich heen gehad hebben, maar natuurlijk ook enorm anti-Joods en antisemitisch waren”. Ook zestig jaar bevrijding van Auschwitz vormde een aanleiding, maar eveneens de antisemitische uitlatingen van een Britse bisschop of de politieke ophef over de sjechita, het ritueel slachten. En uiteraard was er het voortslepende Israëlisch-Palestijnse conflict. Ook was Rookmaaker betrokken bij de totstandkoming van een boekje over de Joods-katholieke relatie voor rooms-katholieke pelgrims die naar Israël willen.
Natuurlijk was er ook zijn grote bemoeienis met de organisatie van de Dag van het Jodendom. De start ervan, in 2008, liet al direct zien hoe problematisch zoiets kan zijn. “We wilden dit belangrijke moment vieren met liberale en orthodoxe rabbijnen en rooms-katholieke bisschoppen sámen. Maar ja, dan merk je meteen dat liberale en orthodoxe rabbijnen niet door één deur kunnen. En dat de orthodoxe rabbijnen onmiddellijk de hakken in het zand zetten als ze weten dat er ook liberale Joden zijn. Helaas, helaas hebben we het feestelijke programma op die eerste Dag van het Jodendom in twee delen moeten splitsen.”
Wat houdt u de laatste tijd vooral bezig?
“Ik ben nu vooral bezig om de dialoog vorm te geven, en dan bedoel ik dat heel letterlijk. Vanuit mijn specifieke persoonlijke situatie voel ik daarvoor een bijzondere verantwoordelijkheid. Ik ben katholiek én Joods, toch niet zo’n voor de hand liggende combinatie, en voel me in beide werelden thuis. Ik vind het dus belangrijk om beide groeperingen, heel concreet, nou eens met elkaar te laten kennismaken.”
Gebeurt dat dan zo zelden?
“Dat gebeurt nauwelijks. Ik heb begin dit jaar bij de Dag van het Jodendom in Dieren en Utrecht bijeenkomsten voor groepen liberale Joden en katholieken georganiseerd, gewoon om elkaar eens fysiek te ontmoeten. Daar moet je overigens niet te hoogdravend over doen, want het was heel kleinschalig. Maar je houdt het niet voor mogelijk: het was voor beide groepen een aha-erlebnis. Op deze manier hadden ze nog nooit met elkaar gesproken! Hoe is het in Godsnaam mogelijk, dat het contact anno 2023 zo sporadisch plaatsvindt? Men heeft van beide kanten bepaalde beelden van elkaar, een soort vijandsbeeld, ondanks Nostra Aetate, ondanks bisschoppelijke brieven en ondanks het mea culpa van de paus.”
En dus ook ondanks inspanningen van uw eigen raad?
“We hebben, denk ik, in algemene zin wel een sfeer weten te creëren van waardering door de Joodse officials en bovenlaag over de houding van de Rooms-Katholieke Kerk. Men waardeert de standpunten en verklaringen van de Nederlandse bisschoppen, en dat draagt zeker bij tot een sfeer van goodwill. Maar dat werkt maar zeer mondjesmaat door naar de Joodse gemeenschap, waar nog steeds wel negatieve gevoelens tegenover katholieken leven, wat natuurlijk niet zo vreemd is vanwege de trauma’s door de eeuwen heen.”
En andersom?
“Ook hier geldt: onbekend maakt onbemind. Kijk, de bovenlaag van de Rooms-Katholieke Kerk beseft onderhand wel dat er een speciale relatie is met het Jodendom; de bisschoppen zullen geen enormiteiten meer debiteren. Maar ook hier sijpelt dat besef maar langzaam door. Bovendien bestaat er binnen het afkalvend geheel van de catholica aan de basis weinig belangstelling meer voor deze dingen. Men is met andere zaken bezig. Er leven nog steeds allerlei vooroordelen, ik hoor nog geregeld stereotype opmerkingen als ‘Dat is nou typisch Joods’ of ‘Het lijkt hier wel een Jodenkerk’. Dat is pijnlijk, maar komt vaak ook voort uit onwetendheid. Daarbij komt dat de kans op een spontane ontmoeting met Joodse mensen niet zo groot is. Je ziet niet zoveel Joden meer. Als ze er nog wel zijn, maken ze zich meestal niet bekend, want vanwege het antisemitisme is het best wel riskant om als Jood te lopen. De mensen die zijn overgebleven, houden zich een beetje gedeisd. Ze zijn niet als groepering te karakteriseren, laat staan dat je met een groepje om tafel gaat zitten.”
U staat in beide werelden, is dat niet lastig?
“Dat valt wel mee. Ik kan van twee walletjes eten en dat moet ik benutten. Het geeft ook een bepaalde verantwoordelijkheid. Er bestaan over en weer nog steeds allerlei gevoeligheden die me persoonlijk kunnen raken, al ben ik er onderhand ook een beetje aan gewend. Ik heb er over het algemeen geen slapeloze nachten van. Maar soms hoor ik weer dingen en denk ik (diepe zucht): nee hè, niet weer, wees een beetje gevoelig, denk even goed na voordat je zoiets zegt. Zo’n moment had ik toen recent een delegatie van de Raad van Kerken in een officieel verslag van een bezoek aan de bezette gebieden in Israël een vergelijking trok met concentratiekampen. Dan weet je dat direct de vlam in de pan slaat en een oude wond wordt opengereten. En dat het lang duurt voor zo’n wond weer dichtgaat.”
U bent betrokken bij synagoge en lokale kerk, hoe ziet dat er concreet uit?
“Mijn vrouw is lid van Liberale Joodse Gemeente Gelderland in Dieren, waar ook ik altijd hartelijk word ontvangen. Ik ben zelf geen lid, maar merk daar verder niks van, behalve dan dat ik bepaalde taken in de viering niet kan uitvoeren. Maar ik lever graag mijn bijdrage op terreinen waar dat wél kan. Zo ben ik ingedeeld bij de deurbewaking, om mensen die binnenkomen een beetje in de gaten te houden. Het is enorm treurig dat zoiets moet vanwege het groeiend antisemitisme in onze samenleving, al went ook dit. In mijn eigen katholieke geloofsgemeenschap Sint Ansfridus sta ik ook aan de deur, als verwelkomer. En verder ben ik voorzitter van het liturgisch beraad.”
Hoe deed u dat met de opvoeding van de kinderen?
“Onze kinderen weten dat ze nou eenmaal in een wat schizofrene situatie zijn opgegroeid. Net als onze kleinkinderen zijn ze zich ervan bewust dat ze Joodse wortels hebben. Ze hebben dat allemaal op eigen wijze ingevuld. Dat heeft ertoe geleid dat een van onze kinderen rabbijn is en zich bij de Liberaal Joodse Gemeente Amsterdam als een vis in het water voelt. Dan denk ik: prachtig toch! Wat is er mooier dan om in deze diversiteit zo je eigen weg te vinden. Daarnaast hebben ze ook hun portie katholicisme meegekregen. Het kan helemaal geen kwaad om van jongs af aan op te groeien in die twee werelden.”
Bert van der Kruk is journalist en tekstschrijver