Geplaatst op 30 april 2020

Recensie van ‘De ontdekking van het Nieuwe Testament’ van Daniël De Waele

De leergierige en leesgrage De Waele (1957) werd, zoals hij zelf meedeelt, zonder geloof opgevoed. Als 17-jarige kocht hij zijn eerste Nieuwe Testament (Spectrumeditie) voor een halve euro. Dat leidde tot “zijn ontdekking” van het Nieuwe Testament, waardoor hij niet meer loskwam van de Bijbel, en vooral van de verhalen over Jezus. Er ging een wereld voor hem open.

Door: Cor Sinnema

Sindsdien is hij zich gaan verdiepen in de hele Bijbel en is hij geworden tot leraar Protestantse Godsdienst en docent Nieuwe Testament aan het Hoger Instituut voor Protestantse Godsdienstwetenschappen (HIPGO) te Brussel. Daarnaast is hij lid van de Leerplancommissie voor Protestants Godsdienstonderwijs in Vlaanderen. Zijn boek kwam dan ook voort uit zijn cursusmateriaal. In acht hoofdstukken doet hij verslag van “zijn ontdekkingen”. In de eerste vijf bespreekt hij alle geschriften van het Nieuwe Testament. De drie hoofdstukken daarna gaan over de betrouwbaarheid van de tekst, de canon en de zoektocht naar de historische Jezus. Het zouden twee delen genoemd kunnen worden.

De eerste vijf hoofdstukken besteedt De Waele aandacht aan de afzonderlijke geschriften waarbij hij voor de traditionele volgorde kiest: eerst de evangeliën, daarna de brieven, enz. We weten dat ze chronologisch anders zijn ontstaan. Binnen deze rangschikking bespreekt hij vervolgens de evangeliën naar hun moment van ontstaan en niet zoals ze in de Bijbel staan afgedrukt. Dus eerst het evangelie van Marcus en daarna Matteüs, dan Lucas met zijn evangelie én zijn tweede boek Handelingen en Johannes als laatste. Hij probeert van elk evangelie te zeggen wie de auteur was, voor wie hij schreef, waar en wanneer, en waarover het gaat. Hij besteedt aandacht aan het milieu, of het voor heidenchristenen, een joods-christelijk publiek en op afstand van het farizees-rabbijnse jodendom.

Ook in het hoofdstuk over de brieven van Paulus volgt De Waele niet de ‘gewone’ indeling van de Bijbel waarin de brieven naar hun lengte zijn opgenomen, maar bespreekt hij de brieven naar de (waarschijnlijk) chronologische volgorde waarin ze zijn ontstaan, beginnend bij de oudste, de eerste brief aan de Tessalonicenzen, rond het jaar 50 tot en eindigend met de pastorale brieven, die ten onrechte met de naam van Paulus (pseudepigraaf) werden ondertekend en dateren van + 100.

Aan de brief aan de Hebreeën wijdt hij een apart hoofdstuk. Dit geschrift behoort zeker niet tot de brieven. Het is trouwens een raadsel wie dit geschreven heeft en de vraag of het wel tot de canon gerekend mag worden.

Van de katholieke (= algemene) brieven is die Jakobus ook niet van de naamgever. De eerste brief van Petrus is mogelijk door een zekere Silvanus geschreven, wat verklaart waarom deze overeenkomsten vertoont met de brieven van Paulus. De tweede brief van Petrus is anders van stijl dan de eerste en vertoont overeenkomsten met de brief van Judas, die direct erna wordt besproken. Opnieuw een pseudoniem. De drie brieven van Johannes komen in veel opzichten overeen met het gelijknamige evangelie en komen uit dezelfde kring.

De openbaring van Johannes wordt een ‘raadselachtig boek’ genoemd. Het gebruikt een beeldtaal die wij niet (meer) kennen. Het beschrijft typen, waar christenen zich in hebben herkend en troost hebben gevonden. Het gaat om apocalyptiek die zich uit oudtestamentische profetie van na de ballingschap heeft ontwikkeld. De Waele geeft een uitvoerig overzicht van de inhoud van de demonische machten van het Romeinse Rijk. Niet bekend is wie het boek heeft geschreven, maar het wordt het eind van de eerste eeuw gedateerd.

In de drie laatste hoofdstukken staat De Waele achtereenvolgens stil bij de betrouwbaarheid van de tekst, de canon en de zoektocht naar de historische Jezus.

Hij besteedt eerst relatief veel aandacht aan het ontstaan van de geschriften en doet verslag van het onderzoek naar de oudste nog bestaande manuscripten (papyrussen en perkamenten, boekrollen, codices), kopieën en vertalingen, varianten, bewuste weglatingen en toevoegingen, en alle fouten die daarbij gemaakt kunnen worden, om ebionieten en adoptianisten met opzet te dwarsbomen of juist tegemoet te komen. Hij vermeldt hier enkele bijzondere details.

In het voorlaatste hoofdstuk doet hij uitgebreid verslag over de hoe de canon in de 2e eeuw tot stand gekomen is en citeert hierbij diverse kerkvaders.

De zoektocht naar de historische Jezus, waarmee het boek besluit, biedt een overzicht van de recente onderzoeken, en maakt met name duidelijk hoeveel belang er op dit moment wordt gehecht aan de joodse context van de geschriften: Jezus past helemaal in het jodendom van de eerste eeuw.

Een lijst met ‘Geraadpleegde bronnen’ en een index van belangrijke trefwoorden en verwijzing naar de pagina’s met enkele plaatsen waar ze voorkomen, maken het boek compleet.

De Waele laat de lezer met zijn boek op een actuele manier kennismaken met het Nieuwe Testament. Hij weet de verschillende boeken goed en bondig te typeren en vermeldt de laatste ontdekkingen van het wetenschappelijk onderzoek naar de bronnen. Hij verwijst en citeert door het hele boek heen naar diverse kerkvaders, maar ook mensen uit de school van Hillel en Sjammai. Het nieuwe is dat hij Jezus en de geschriften over Hem nadrukkelijk plaatst in hun joodse milieu.

In zijn inleiding zegt De Waele dat het boek niet bedoeld is voor theologen, maar voor geïnteresseerde leken en beginnende studenten. Zij zullen er toch wel goed voor moeten gaan zitten, maar als ze dat doen, kan dit boek hen zeker helpen eveneens tot nieuwe ontdekkingen te komen.

Cor Sinnema is secretaris van de Katholieke Raad voor het Jodendom

Boekgegevens:
Auteur: Daniel De Waele | Titel: De ontdekking van het Nieuwe Testament | Uitgeverij: Berne Media/Abdij van Berne | ISBN: 978 90 8972 389 5 | Aantal pagina’s: 272 | Prijs: € 19,90

Klik hier voor meer informatie over dit boek of om dit boek te bestellen.


  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.