Geplaatst op 16 september 2020

Wanneer interreligieuze dialoog niet werkt

Op 19 november 2019 ontving rabbijn Awraham Soetendorp de Scopus Award vanwege zijn jarenlange inzet voor de interreligieuze dialoog. De prestigieuze prijs werd uitgereikt door Yossi Gal, voormalig Israëlisch ambassadeur, namens de Hebrew University in Jeruzalem. De ceremonie werd voortgezet met een symposium getiteld “Interreligieuze dialoog; samen werken aan Tikoen Olam”. Deze term is afkomstig is van de joodse mysticus Isaac Luria (1534-1572), die leerde dat alles ten gevolge van een kosmische ramp uit zijn verband was gerukt. Tikoen olam staat voor het helen of herstellen van onze beschadigde aarde. Draagt de interreligieuze dialoog iets bij aan zaken als vrede en duurzaamheid? De beeldvorming is sceptisch, dialoog zou niet verder gaan dan “theedrinken” ofwel vrijblijvend geklets. Rabbijn Eric Yoffie, ervaringsdeskundige in de dialoog met christenen en moslims, constateerde in Why Interfaith Dialogue doesn’t work (Huffington Post; 2010) dat dialoogbetrokkenen geforceerd een niet bestaande consensus nastreven. Gevoelige onderwerpen, zoals fanatisme en religieus extremisme, worden vermeden uit vrees de delicate en met moeite opgebouwde relatie te beschadigen.

Door: Rachel Reedijk

De vraag wat de dialoog heeft bereikt sinds de oprichting, in 1893, van het Parliament of the World’s Religions, klinkt al veel langer. Toen ik in 2004 werd gevraagd voor een lezing op een expertmeeting van In Vrijheid Verbonden, een interreligieus gezelschap dat zich samen hard wil maken voor een pluriforme democratie, viel mij op dat veel dialogen gaan over de dialoog. Twijfel aan de zin van dialoog heeft een historische achtergrond; joden, christenen en moslims hebben immers een problematische haat-liefde voorgeschiedenis. Daarnaast speelde de lage status, dialoog werd in die tijd als een linkse hobby afgeschilderd. In 2010 verscheen Geloven in de dialoog, een Sja’arboekje dat vaststelde dat de joods-christelijke dialoog zich in een malaise bevindt. Een mogelijke verklaring volgens de auteurs was dat de joods-christelijke dialoog na zestig jaar “af” was, maar er kon ook sprake zijn van dialoog-vermoeidheid. Geconstateerd werd verder dat er geen belangstelling meer is voor het jodendom. Op een door Sja’ar (Ojec-denktank) georganiseerde conferentie over ‘Ontmoeting of isolement’ in 2015 was de vraag of het dialoogtijdperk voorbij is, gezien alle brandhaarden in de wereld.

Het is niet moeilijk om argumenten te vinden ter ondersteuning van de stelling dat de dialoog is mislukt. Dialoogbetrokkenen voelen zelf ook wel aan dat de enorme inspanningen die zij zich getroosten niet altijd in verhouding staan tot het resultaat. In dit essay schets ik eerst een viertal problemen: onvermogen om zich te verdiepen in de positie en de gevoelens van de ander, onrealistische verwachtingen van ontmoetingen, het ontbreken van een heldere visie op de fase na de kennismaking, en het gegeven dat interreligieuze dialogen plaatsvinden in een tijdperk waarin religie als een beetje achterlijk of zelfs ronduit gevaarlijk wordt gezien. Daarna presenteer ik twee redenen voor optimisme, om te beginnen ons gezond verstand. Hoop op een betere wereld waarin mensen met verschillende religies respectvol met elkaar omgaan, heeft daarnaast een antropologische basis.

Toen ik een aantal jaren terug voor een onderzoek naar identiteitsvorming in de context van de interreligieuze dialoog gesprekken voerde met joodse, christelijke en islamitische sleutelfiguren, zeiden zij dat de dialoog negatieve stereotypen zou afbreken. Tekstanalyse van deze interviews wees echter uit dat men eigenlijk bedoelde te zeggen dat de ander, de dialoogpartner, van zijn vooroordelen verlost moest worden. Het debat dat onlangs werd gevoerd over racisme in de sport toont een vergelijkbaar onvermogen tot kritische zelfreflectie. Er is een incident, dit wekt hevige verontwaardiging maar leidt niet tot een aanpak aan de bron van hardnekkige vijandsbeelden. De weerstand tegen het erkennen dat racisme en antisemitisme bestaan, is groot omdat er een verbinding wordt gelegd met een nazi-ideologie: “Ik ben geen fascist!” Er zijn wel degelijk overtuigde racisten en enthousiaste jodenhaters, en hun abjecte ideeën zijn eeuwenlang doorgegeven, maar het gaat meestal om gewone mensen die ergens onderweg rare ideeën hebben opgepikt.

Dialoog staat of valt met de bereidheid om je oprecht en aandachtig te verdiepen in het narratief van de ander. Luisteren is niet: terwijl hij spreekt, nadenken over je eigen repliek. Luisteren betekent dat je je eigen overtuiging parkeert. De Dalai Lama zei eens dat we onder ogen moeten durven zien dat ik mij kan hebben vergist. De geïnterviewden uit mijn onderzoek, allen met een indrukwekkende staat van dienst in de interreligieuze dialoog, staan in principe open voor andere religies en culturen. Toch hanteren sommigen een polemische stijl. Zij zijn voor alles bezorgd om de veiligheid en de continuïteit van de eigen geloofsgemeenschap, en niet geïnteresseerd in interreligieuze leerprocessen. Daarnaast zijn er de bruggenbouwers. Zij weten hoe diep de kloof onder de brug kan zijn, hun grootste zorg is dan ook het omzeilen van conflicten. Een derde dialoogstijl is die van de grensganger. Hij is vertrouwd met de taal en cultuur van zijn dialoogpartner. Deze kleine Gideonsbende voelt zich beter begrepen door dialoogvrienden dan door de eigen achterban. De grote meerderheid van dialoogactivisten is op zijn hoede. De goede wil is er, maar het ontbreekt aan voldoende vertrouwen.

“Als een persoon arrogant is, kleed hem in haveloze kleding. Is hij melancholiek, trek hem dan feestelijke kleding aan”. Moses Maimonides (1135-1204) geloofde als arts en filosoof dat gedragsverandering mogelijk is. Relaties kunnen hersteld worden, ook na eeuwen van vijandigheid. Na de sjoa is de houding van de kerk ten opzichte van het jodendom fundamenteel veranderd. Een belangrijke stap was het afscheid nemen van de substitutieleer, de opvatting dat het jodendom een achterhaalde religie was geworden. Naast dit theologische gesprek ontstond er in de afgelopen decennia een sociale-cohesie-dialoog. Kenmerkend voor dit type dialoog was, zoals burgemeester Job Cohen dat placht te zeggen, het streven de boel bij elkaar te houden met als motto “onbekend maakt onbemind”. Mensen moesten elkaar ontmoeten. Kennismakingen worden doorgaans als plezierig of zelfs als euforisch ervaren. Diensten bijwonen in een synagoge, kerk of moskee, meedoen met dialoogtafels in buurthuizen en politiebureaus: het is een feest van herkenning, maar na een tijdje raakt de formule uitgewerkt. Het zo mooi begonnen initiatief bloedt dood omdat men op verschillen van inzicht stuit: over de islamitische hoofddoek, het populisme of de Palestijnen. Terwijl de ervaringen van afhakers amper worden benut, leeft in de harde kern het koppige vertrouwen in de contacthypothese. De Amerikaanse psycholoog Gordon Allport stelde echter al in 1954 dat vooroordelen niet vanzelf verdwijnen. Voorwaarden voor het ontstaan van nieuwe inzichten zijn continuïteit, een heldere visie op de volgende stap en een lange adem. Dialoog die snelle resultaten wil en geen perspectief biedt, dooft op den duur uit.

Interreligieuze dialoog gaat onvermijdelijk, direct of indirect, over identiteit. De dialoog vindt plaats in een snel veranderende samenleving waarin religieuze identiteiten niet langer vanzelfsprekend zijn. Afgelopen juni werden de resultaten bekend van een enquête door het Sociaal Cultureel Planbureau over de vraag wat Nederlanders karakteristiek vinden voor hun identiteit. De meeste mensen zeiden dat er typisch-Nederlandse symbolen en tradities bestaan, maar de items zijn triviaal: dijken en molens (de strijd tegen het water), democratie en het dagboek van Anne Frank. Om greep te krijgen op de eigen identiteit kan een buitenstaandersperspectief verhelderend zijn. “Denkend aan Nederland”, het onderzoeksrapport, wijst op reisauteur en predikant Willem Ockerse die de Nederlander in 1788 omschrijft als een flegmatische ploeteraar. Dergelijke beelden blijken vrij constant te zijn: wij zijn sober en staan erom bekend dat wij anderen graag gratis de les lezen. Volgens de Britse schrijver Simon Schama is de Nederlander pragmatisch én moralistisch. Uit de enquête komt naar voren dat de islamitische leefwijze als vervreemdend en bedreigend wordt ervaren, het jodendom lijkt volledig uit het nationale bewustzijn te zijn verdwenen. Religie wordt niet langer als relevant gezien voor de Nederlandse identiteit. Het SCP: “Het gros van de Nederlanders begrijpt niets meer van joodse en christelijke waarden of tradities. Popsterren en nationalistische partijen hebben beduidend meer invloed”.

Voor de dialoog is het tenslotte buitengewoon frustrerend dat mondiale conflicten in Nederland worden herhaald. Zo ligt de dialoog van joden en moslims onmiddellijk stil zodra het Israëlisch-Palestijns conflict oplaait. In zijn essay “Slachtoffers van slachtoffers?” (2010), analyseert Michael Elias het conflict als een wedstrijd in slachtofferschap: wie was hier eerst, wie is de rechtmatige eigenaar van welk stuk land? Hij noemt het gesprek over “wat eufemistisch ‘de situatie’ wordt genoemd een weinig bemoedigende illustratie van wat de filosoof René Girard heeft aangeduid met de term mimetische rivaliteit”. Het tragische gevolg daarvan is dat partijen niet meer naar elkaar luisteren.

Het goede nieuws is dat in het dagelijks leven gewone mensen verrassend vaak willen en kunnen samenleven. In de film Dialogue avec mon jardinier (2007), een in Nederland onopgemerkt juweeltje, keert een succesvolle kunstenaar (een rol van Daniel Auteuil) zijn Parijse bohemienleven de rug toe en vestigt zich in zijn geboortedorp. Op zoek naar iemand die een groentetuin kan aanleggen, stuit hij op een oude klasgenoot. Gaandeweg ontvouwt zich een intiemer wordend gesprek. In typologieën wordt dit aangeduid als de dialoog van het leven, gesprekken die ontstaan als mensen met elkaar samenwerken in de supermarkt of aan de universiteit. Volgens een berucht onderzoek van Robert Putnam, Bowling Alone, is er een negatieve correlatie tussen etnische diversiteit en vertrouwen. Er zou slechts sprake zijn van bonding tussen mensen van gelijke religie en sociaal milieu. In een multiculturele samenleving zou aan bridging gedaan moeten worden, maar het ontbreken van gedeelde waarden bemoeilijkt dit en vergroot de etnische tegenstellingen. Putnams analyse gaat m.i. niet op voor Nederlandse steden waar bewoners de diversiteit voor lief nemen. Op mijn eigen Dappermarkt verklaarden joodse en Marokkaanse kooplieden na 9/11: wij moeten er samen iets van maken.

Hierboven stelde ik dat luisteren de sleutel is tot een authentieke dialoog, hoewel het tegelijkertijd een van de moeilijkste opgaven is. Daaronder schuilt een filosofische vraag, namelijk of het mogelijk is om elkaar ten diepste te verstaan als de een van Venus komt en de ander van Mars, om een beeld uit de vrouwenbeweging te gebruiken. De van Sri Lanka afkomstige antropoloog met een christelijke Tamilachtergrond, Stanley Tambiah (1929-2014), is van oordeel dat wij, als het met de juiste intentie gebeurt, vreemde en zelfs op het eerste gezicht bizarre ideeën kunnen “vertalen”. Historisch gezien is intercultureel en dialogisch leren zo oud als homo sapiens. Rondtrekkende jager-verzamelaars die op de savanne op andere nomaden stuitten, moeten elkaar hebben bevraagd: welke plant gebruiken jullie tegen hoofdpijn en onvruchtbaarheid? Hoe denken jullie dat het komt dat de maan niet naar beneden valt? Een van de meest fascinerende eigenschappen van de menselijke soort is zijn intellectuele nieuwsgierigheid. Het drijft hem tot het uitwisselen van kennis en informatie.

Religies hebben van oudsher blootgestaan aan, en zich opengesteld voor invloeden van buitenaf. Uit archeologische bronnen is bekend dat er intensieve contacten hebben bestaan tussen Kanaän en het Oude Egypte. In Bijbelverhalen is te lezen dat het joodse volk vierhonderd jaar in Egypte verbleef. De Bijbel is geen geschiedenisboek, maar op wetenschappelijke gronden mag worden aangenomen dat een proto-Hebreeuwse stam voor langere tijd in Egypte heeft gewoond, de taal sprak en bekend was met de religieuze feesten en rituelen van de Egyptenaren. Het is geen verrassing dat de Bijbel maar liefst 680 keer naar Egypte verwijst. De egyptoloog Okasha El-Daly stelt dat de Koran het faraonische land dertig keer noemt en respect heeft voor deze oude beschaving. De egyptoloog Donald Redford schrijft in zijn Egypt, Canaan, and Israel in Ancient Times over handelsrelaties die vanaf het Oude Rijk (2686-2125 BCE) tussen Kanaän en Egypte hebben bestaan. Egypte fungeerde als graanschuur. In tijden van droogte werden vluchtelingen uit de regio opgevangen: het verhaal van de aartsvaders. Louvre-conservator Christine Desroches-Noblecourt stuitte op “Aziatische”, mogelijk Hebreeuwse, werklieden die zij aan zij met Egyptenaren bouwden aan een Thebaans koningsgraf. Er zijn parallelle teksten gevonden, zoals de Instructie aan Amenemhopet en het Bijbelboek Spreuken. Een centrale notie in de Egyptische wijsheidsliteratuur is compassie: de Tien Geboden lagen in zekere zin reeds klaar.

Historisch gezien is niet religiositeit maar atheïsme de uitzondering. In zijn Living with the gods stelt Neil MacGregor, oud-directeur van het British Museum, dat in alle culturen van Stonehenge tot het communisme, mensen hebben geloofd in iets dat verder reikt dan de onmiddellijke ervaring en dat groter is dan zij. In 1939 werd in een Duitse grot de 40.000 jaar oude ‘Leeuwenman’ ontdekt. Deze vroege mens was dankzij een cognitieve sprong in staat om kunst te maken, anders gezegd, om zich zaken voor te stellen die er (nog) niet zijn. Antropologen vermoeden dat de allereerste cultuuruitingen een vorm van religieus besef zijn geweest. MacGregor stelt: “Homo Sapiens is Homo Religiosis”. Religie helpt de mens om betekenis te geven aan existentiële ervaringen. Dit gebeurt door het vertellen van verhalen. Grote Verhalen maken de samenleving weerbaarder tegen extremisme en verval. Onze moderne samenleving heeft religie naar de marge verbannen. Het Emoena-project is mede gestart vanwege de schadelijke gevolgen van de daardoor ontstane religieuze ongeletterdheid.

Emoena, Hebreeuws voor vertrouwen, begon drie jaar geleden in Frankrijk op initiatief van rabbijn Pauline Bebe naar aanleiding van de extremistische aanslagen. Wat het Emoena-project uniek maakt, is de samenwerking tussen religieuze leiders en religiewetenschappers, verbonden aan de Sorbonne in Parijs en de Vrije Universiteit in Amsterdam. Emoena-Nederland richt zich op het ontwikkelen van leiderschap in een multireligieuze context. Oprichters, docenten en de dertig studenten die zich hebben ingeschreven, vertegenwoordigen een breed palet van religieuze en levensbeschouwelijke stromingen. Een intensief lesprogramma biedt kennis op een academisch niveau, maar net zo belangrijk zijn oefeningen in empathie. Emoena is een programma dat theorie en praxis verbindt. De studenten hebben de opdracht om ter afsluiting een “geschenk” aan de samenleving aan te bieden.

Er bestaat een joodse grap waarin religieuze leiders te horen krijgen dat de wereld getroffen zal worden door een overstroming. In reactie op het apocalyptische nieuws zegt de pastoor tegen zijn parochianen dat zij hun zonden moeten opbiechten, de predikant dat de gelovigen om vergeving moeten vragen, en de rabbijn dat we ogenblikkelijk moeten leren om onder water te leven. Overleven heeft voor joden de hoogste prioriteit. Maar de witz staat ook voor: “We gaan er iets aan doen”. Om uit de impasse te raken, zal er een verbinding tot stand moeten worden gebracht tussen twee werelden, de interreligieuze dialoog en initiatieven die zich concreet inzetten voor vrede en gerechtigheid.

Rachel Reedijk is cultureel antropoloog. Zij is lid van de Liberaal Joodse Gemeente, en wetenschappelijk adviseur van Emoena-Nederland | Foto’s: Pixabay


  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.