Zij die mij voorgegeven zijn…
Wat spreekt christenen het meeste aan in het jodendom en wat spreekt joden het meeste aan in het christendom? Elke maand op deze website een bekendere christen of jood die antwoord geeft op deze vraag. Deze maand: norbertijn Joost Jansen.
Door: Joost Jansen
Het speelt zich bij mij af in de zeventiger jaren. Ik maak al lange tijd deel uit van een religieuze gemeenschap. Dagelijks ben ik bezig met de Bijbel, de geschriften van het Nieuwe Testament en van het – wat ik toen noemde – Oude Testament. De verhalen van en over Jezus waren me al met de paplepel ingegoten, die van het Eerste Verbond in de vorm van de ‘bijbelse geschiedenis’. Klassiek voor het rooms-katholicisme van die tijd.
Na elf jaar kloosterleven mag ik theologie gaan studeren. Vertrouwde beelden worden bevraagd. Joodse denkers komen langs: het begint met mensen als Abel Herzberg, Pinchas Lapide, A.J. Heschel en anderen. Snel komt Buber in beeld en hij opent me voor Franz Rosenzweig. In Aachen/Rolduc wordt een congres gehouden over Rosenzweig. Levinas is van de partij. In de pauze kom ik hem tegen, ik spreek hem aan. Hij vraagt onmiddellijk naar wat ik doe. Het gelaat van de ander… Hij doet dus spontaan waarover hij diepzinnig schrijft. Langzaamaan word ik vertrouwd met een andere traditie, de joodse, die tegelijkertijd voor mij zoveel nabijheid met zich meedraagt.
Ik word gevraagd om in de synagoge van Maastricht een leerhuis te leiden, joden en christenen ‘lernen’ samen. Ik voel me nog erg ‘groen’ maar Willem Zuidema is mijn begeleider en natuurlijk Max Hamburger, overlevende van Auschwitz, die mijn goede vriend wordt. Max neemt me gedurende enkele jaren mee naar de viering van Jom Kippoer, naar het Pesachmaal. Ik word verder ingewijd…
Verwarring
Het lijkt zo soepel te gaan. Helaas, ik raak in verwarring. Ik ben opgegroeid in een klimaat waarin het mainstream geloof Jezus als de Unieke, als DE Mensenzoon, als DE Zoon van God wordt erkend en beleden. De eerste dertig jaar van mijn leven heb ik daar geen vragen bij gesteld. Ik aanvaardde het zonder te veel nadenken. Toen ik echter de vele stromingen in de tijd van Jezus beter leerde kennen, toen ik ontdekte wat er allemaal in ‘de bijbel van Jezus’ – het Eerste Verbond – stond, begon ik zijn boodschap te relativeren. Het was dus allemaal niet zo nieuw als ik tot dan toe had aangenomen. Bij Matteüs las ik dan wel dat ‘tot de vaderen is gezegd…’ maar Jezus gaat verder ‘…maar ik zeg u’ en dat woordje ‘maar’ gaf toch wel aan dat Hij het heel anders bedoelde.
Gelukkig ontmoette ik een rooms-katholieke monnik die al tientallen jaren in de leer was bij de rabbijnen. Ik sprak over mijn verwarring, over dat die boodschap zo ‘relatief’ begon te worden, dat Jezus zelf relatief werd. ‘Ja’, zei hij, ‘dat is echt zo.’ Daar zat ik niet op te wachten. Hij vervolgde: ‘Jezus wordt inderdaad relatiever maar wel in de meest sterke betekenis van dit woord. Zijn relaties binnen het hele netwerk van de joodse traditie worden nu voor jou helderder. En wanneer je iemand leert kennen in al zijn verhoudingen met anderen van zijn tijd, krijgt hij meer gezicht, komt zijn zwaarte, zijn ‘kabood’ (gewoonlijk vertaald door ‘heerlijkheid’) meer aan het licht. Openbaart hij zich meer.’ Het jood-zijn van Jezus kon ik vanaf toen veel beter integreren in mijn relatie tot hem. Het heeft mijn verstaan van de joodse traditie gestimuleerd. Een traditie die mij voorgegeven is. Een verrijkingsproces, een ontdekkingstocht. En de vruchten ervan? Geen antwoorden maar vragen…
Vragen
Emmanuel Levinas merkte een keer op over een Franse katholieke filosoof Jean-Luc Marion die vlakbij hem in hetzelfde ‘quartier’ van Parijs woonde: ‘Ik heb de Talmoed, hij zijn kerkvaders.’ Dit kan ik helemaal beamen. Vanaf de kerkvader Origenes (rond het jaar 200, Alexandrië met een grote joodse gemeenschap) tot in de verre middeleeuwen hebben zij zich bedient van de viervoudige schriftzin, in het jodendom de PaRDeS: letterlijk, overdrachtelijk, ethisch en meditatief, vier lagen van benaderen van de Schriften. ‘Aan de hand van Mozes, de Profeten en de Geschriften – dus aan de hand van zijn TeNaCh – legde de ‘vreemdeling’ aan de Emmaüsgangers uit wat op hem betrekking had’ (Lucas 24,27). Zo ging de jonge kerk te werk om inzicht te krijgen in wat Jezus’ bedoeling was (en is) met de komst van dat rijk van God.
Mijn omgang met de Schriften is meer en meer doortrokken met het joodse ‘lernen’: niet tevreden zijn met (soms vluchtige) antwoorden, maar gedurig vragen stellen. Nog sterker: het gaan van vraag naar vraag.
Een tekst uitleggen vereist durf. Durf om te lezen dat de stukken eraf vliegen, uitbundig en met een onverzadigbare nieuwsgierigheid. Want er bestaat niet zoiets als één betekenis of de ware uitleg van de geschreven tekst. Lezen wil zeggen: ontknopen, ontbinden, open staan voor nieuwe velerlei verschillende betekenissen, en gevoel hebben voor de verborgen dynamiek in de tekst. (Marie-Alain Ouaknin)
Om de rijkdom van Gods openbaring in te gaan, heb ik de joodse traditie hard nodig, zij is mij voorgegeven. Hierin kom ik een ander omgaan tegen met het Eerste Verbond (Tenach) en ontdek ik aspecten die in de tweeduizend jaar lange christelijke traditie zijn ondergesneeuwd of zelfs verdwenen.
Dus ga ik maar door met het laten ‘openspringen’ van de Schriften. Ik lees de realiteit van elke dag nu heel anders en blijf vragen stellen bij mijn eigen leven, bij het netwerk waarin ik leef, bij de mensen die ik tegenkom, in de wereld waarin ik nu leef. Ik blijf vragen stellen bij God.
Joost Jansen (1946) is norbertijn van de Abdij van Berne in Heeswijk-Dinther | Foto: Ramon Mangold