Geplaatst op 11 februari 2019

Achterhaalde en zinloze rituelen? Traditionele christelijke visies op de liturgische tradities van het Jodendom

Eeuwenlang heerste onder christenen de opvatting dat het Jodendom een oude en achterhaalde religie was. Ooit had het joodse volk een cruciale rol gespeeld in de plannen die God met de mensheid had, maar sinds de komst van Christus was de rol van het joodse volk uitgespeeld. God ging nu voortaan verder met de christenen, met de Kerk. Deze visie, die bekend staat als de ‘vervangingstheorie’, bepaalde ook de manier waarop christenen tegen de liturgische tradities van het Jodendom aankeken.

Door: Gerard Rouwhorst

Er waren nauwelijks christenen die enige belangstelling, laat staan waardering hadden voor de liturgische tradities en de rituele gebruiken van de joden van hun eigen tijd. De synagoge, de sjoel, stond in het Nederlands bekend als de ‘jodenkerk’, wat in de gewone taal een synoniem was voor ‘chaos’, een ongeorganiseerde janboel. In bepaalde fasen van de geschiedenis, met name in perioden van Jodenvervolging, bleef het niet bij desinteresse. Er deden bij tijd en wijle de meest afschuwelijke horrorverhalen de ronde over de rituelen van de joden. Dezen werden er bijvoorbeeld van beschuldigd dat ze kinderen van christenen vermoordden en het bloed van die kinderen gebruikten voor het bakken van matses.

Voor zover in de christelijke theologie aandacht werd besteed aan joodse liturgische tradities van joden, ging het vrijwel uitsluitend om de oudtestamentische rituelen. Het ging om de offers die door de priesters werden verricht in de tempel van Jeruzalem; de joodse feesten die in de Bijbel genoemd worden; de reinheidsbepalingen die in het boek Leviticus worden beschreven; de besnijdenis van pasgeboren jongetjes. Sinds het vroege christendom was het onder christenen algemeen gangbaar om deze rituelen geestelijk te interpreteren. Ze werden gezien als voorafbeeldingen van Christus en de Kerk, vaak ook van christelijke rituelen of als verwijzingen naar de weg die de ziel van de mens aflegde. Zo werd de besnijdenis gezien als symbool van de doop en de offers als voorafbeeldingen van de eucharistie, en gold de tempel als beeld van de ziel. Joden werd verweten dat ze die ‘diepere’ betekenissen niet onderkenden en daarom verblind waren. Sommige exegeten hanteerden een dubbele uitleg. Aan de ene kant benadrukten ze de letterlijke en historische betekenis van het Oude Testament en dus ook van de oudtestamentische rituelen. Aan de andere kant stelden dat deze alleen bedoeld waren geweest voor de joden in het oudtestamentisch tijdperk. Bovendien, zo stelden ze, hadden deze rituelen voor de Joden alleen een educatieve waarde: ze waren bedoeld om te voorkomen dat de Joden tot afgoderij zouden zijn vervallen. Voor christenen waren ze zinloos geworden.

Toen in de negentiende en de twintigste eeuw de zogenaamde historisch-kritische exegese opkwam en aan invloed won, werden deze traditionele christelijke opvattingen afgedaan als onwetenschappelijk. Men diende, zo stelde men, niet naar allerlei veronderstelde diepere betekenissen in de tekst van het Oude Testament te zoeken, men moest proberen zo goed mogelijk de historische werkelijkheid uit het verleden te reconstrueren. Dit leidde echter veelal niet tot een grotere waardering voor de oudtestamentische rituelen. Offers, besnijdenis, reinheidsrituelen werden vaak bewust of onbewust afgeschilderd als primitief, behorend bij een archaïsche of magische fase in de evolutie van de mensheid. Die fase, zo vond men, hadden verlichte mensen achter zich gelaten.

Daarnaast hadden In de negentiende en twintigste eeuw veel theologen en exegeten – en dat kwam met name vaak onder liberale protestanten voor – een uiterst negatief beeld van het Jodendom in de tijd van Jezus. Veelzeggend was de Duitse term die voor deze periode gebruikt werd: Spätjudentum, het ‘late Jodendom’. Deze aanduiding suggereerde dat de joodse religie op zijn einde liep en weldra plaats zou maken voor iets nieuws: het christendom.

Het zogenaamde ‘late’ Jodendom werd voorgesteld als buitengewoon verstard en versteend. Het elan van de oudtestamentische profeten was verloren gegaan. In plaats daarvan was een mentaliteit ontstaan die met name door de Farizeeën werd gepropageerd en waarin men steeds verder verstrikt was geraakt in een overdaad aan wetten, regels en ook: rituelen. Jezus zou met zijn optreden die mentaliteit hebben doorbroken – door zich bijvoorbeeld met opzet en op provocerende wijze niet aan de sabbatrust te houden. Daarmee zou hij de basis hebben gelegd voor de visie van Paulus. Paulus zou alle joodse wetten en bepalingen en alle joodse rituele praktijken hebben afgeschaft. Daardoor zou hij voor niet-joden de mogelijkheid hebben geboden om lid te worden van de vroegchristelijke gemeenschappen én hij zou het onderscheid tussen joden en niet-joden hebben opgeheven.

Er bestonden aanmerkelijke verschillen tussen al deze visies. Sommige waren wat minder negatief dan andere. Ze hadden echter één ding met elkaar gemeen: men was er van overtuigd dat sinds de opkomst van het christendom de liturgische tradities van de joden niet meer van belang waren. Niet voor christenen, maar feitelijk ook niet voor joden (hoewel die dat zelf niet inzagen). Ze werden gezien als relicten uit een voorbij tijdperk.

Deze negatieve christelijke beoordeling van joodse rituelen zou pas gaan veranderen in de periode na de Tweede Wereldoorlog.
___

Dit is het tweede artikel van een serie over Joodse rituelen. Volgende week maandag verschijnt deel drie op deze website. Klik hier voor deel 1.

Gerard Rouwhorst is voorzitter van de Katholieke Raad voor het Jodendom


  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.