Esther van Eenennaam: ‘Ik ben geen aapjeskijker’
Esther van Eenennaam is vanaf de oprichting in 2016 een van de drijvende krachten achter de Jonge Judaici. Dit platform wil jonge onderzoekers op het gebied van Joodse studies een plek bieden om elkaar te ontmoeten en ideeën uit te wisselen. Maar de ambitie van de Jonge Judaici gaat verder: “We willen graag de veelkleurigheid van Joodse studies laten zien aan studenten en aan een breder publiek”.
Door: Tineke de Lange | Foto’s: Esther van Eenennaam (boven) en Pixabay
Als dochter van een legerpredikant was Esther al vroeg geïnteresseerd in het Jodendom. “In de bibliotheek van mijn vader stond een Hebreeuwse Bijbel en als kind van 11 werd ik gegrepen door de tekens van het Hebreeuws. Ik heb toen wat Hebreeuws geleerd, met cassettebandjes en zo, maar daar bleef het indertijd bij. Tot ik later religiewetenschappen ging studeren in Utrecht en ik kennis maakte met Joodse bronteksten. Vooral de Talmoed vond ik fascinerend.”
Wat raakte je zo in deze tekst?
“Toen ik net met Joodse studies begon, zag ik de Talmoed als een soort wild debat tussen verschillende rabbijnen met tussendoor allerlei grappen. Ik had het gevoel beland te zijn in een web van associaties en gedachtewerelden en tegelijk zat er iets in de teksten wat mij in beweging zette. De Talmoedteksten gaan enerzijds over heel grote dingen: hoe je je als mens verhoudt tot de wereld en de mensen om je heen en tot wat je God of het heilige kunt noemen. Maar dat wordt uitgewerkt aan de hand van concrete alledaagse situaties en doorspekt met humor. Het zijn ook intellectueel prikkelende teksten. Wat me echter vooral aanspreekt is de dialoogvorm, die zich ervoor leent met jezelf en met anderen in gesprek te gaan. Je kunt de Talmoed niet alleen bestuderen, dat moet je doen met anderen samen en in verbondenheid met de samenleving, anders slaat het dood. Bepaalde discussies in de Talmoed zijn voor ons nog steeds interessant, bijvoorbeeld voor de vraag van mijn PhD-onderzoek naar rituelen en online communicatie.”
Dat is een zeer hedendaags onderwerp.
“Ja, maar de discussie over menselijke communicatie is al eeuwenoud en de vraag naar de invloed van moderne vormen van communicatie zie je in de Joodse responsaliteratuur al ontstaan met de komst van de televisie en de radio. Ik ben vooral geïnteresseerd in de vraag die daarachter ligt: wat is menselijke communicatie ten diepste? Wat is nodig om goed te communiceren en wat gebeurt er als menselijk contact online plaatsvindt? Ik vraag naar wat er gebeurt met de communicatie als je elkaar op een scherm ziet en dus alleen elkaars gezicht ziet, en wat deze manier van communiceren en elkaar zien betekent voor de gemeenschap. Kun je online een gemeenschap vormen? En wat voor soort gemeenschap is dat dan? Dat is een heel fundamentele discussie, die vooral tijdens COVID is opgelaaid. De Talmoed biedt allerlei sleutels om die discussie te voeren en daarom wordt er ook in de hedendaagse responsa op die oude teksten teruggegrepen.’
Je noemde al een paar keer de termen ‘responsa’ en ‘responsaliteratuur’. Wat is dat en wat is het verband met ideeën over communicatie?
“Responsaliteratuur is geworteld in de Joodse wet en speelt zich af op het snijvlak tussen traditie en nieuwe ontwikkelingen. Een responsum is een antwoord op een vraag vanuit de Joodse gemeenschap over de juiste manier van leven. Dat kunnen heel praktische vragen zijn, bijvoorbeeld een vraag over varkensvlees dat in een laboratorium wordt gekweekt. Mag je dat eten als Jood die zich aan de spijswetten houdt? Zo’n vraag wordt gesteld aan een poseek, een autoriteit die bevoegd is beslissingen te nemen over de religieuze wetgeving. De poseek gaat als het ware in gesprek met eeuwen aan Joodse traditie en geschriften, waaronder de Talmoed. Hij verzamelt en bespreekt de bronnen die voor het onderwerp in kwestie relevant zijn en maakt zijn beslissing zo inzichtelijk. In onze tijd komen daar ook nog de responsa bij die op internet te vinden zijn en die steeds talrijker worden. Dat vind ik interessant om te onderzoeken.”
En wat gebeurt er als verschillende rabbijnen verschillende antwoorden geven?
“Een poseek is van oudsher altijd verbonden aan een bepaalde gemeenschap, dus je houdt je aan het antwoord van die poseek. Rabbijnen shoppen is er niet bij. Maar dat zien we onder invloed van het internet verschuiven: het is nu veel gemakkelijker dan vroeger om een andere poseek te raadplegen. In de klassieke responsaliteratuur bouwen poskim wel het voorbehoud in dat hun collega’s anders kunnen oordelen.
Wat mij in de responsaliteratuur boeit zijn dus de vragen rond rituelen en de menselijke communicatie binnen die rituelen. In de coronatijd miste ik de essentie van contact. Dat heeft me aan het denken gezet over de digitale ontwikkelingen in de samenleving. Als samenleving zouden we meer moeten nadenken over intermenselijk contact en het belang en de essentie daarvan, over de verhouding tot onszelf en ons eigen lichaam. We zouden daarin bewuste keuzes moeten maken: wat doen we wel online en wat niet? Waarbij we er ons tegelijk van bewust moeten zijn dat contact, ook digitaal contact, door mensen verschillend kan worden ervaren en digitaal contact ook positieve kanten heeft. De Talmoed en andere Joodse bronnen kunnen ons helpen een taal te ontwikkelen om hierover een zinvol gesprek te voeren.”
Contact is ook een van speerpunten van de Jonge Judaici. Hoe is jullie groep begonnen en wat willen jullie bereiken?
“De Jonge Judaici is in 2016 ontstaan op initiatief van enkele jonge onderzoekers, verbonden aan het Parabelproject aan de Universiteit Utrecht en de Tilburg School of Theology. Wij hadden de behoefte ons te verbinden met andere mensen die zich bezighouden met Joodse studies in Nederland. Jonge Judaici is een platform voor jonge onderzoekers in het brede veld van Joodse studies om elkaar te ontmoeten en kennis en ervaringen uit te wisselen. We organiseren jaarlijks een publieksbijeenkomst voor een breder publiek met als doel Joodse studies meer op de kaart te zetten. Daarnaast zijn er voor de onderzoekers zelf, van beginners tot gevorderden en alles daartussen, informele bijeenkomsten.”
Wat zijn jullie ervaringen tot nu toe?
“Onze belangrijkste ervaring is dat er weliswaar niet heel veel mensen bezig zijn met Joodse onderwerpen maar dat het er meer zijn dan we dachten. Joodse studies beslaat een breed terrein, van joodse religie tot geschiedenis tot kunstgeschiedenis, en is daarmee heel versnipperd. Dat is voor ons als platform lastig en boeiend tegelijk. Omdat we er voor al die uiteenlopende disciplines willen zijn moesten we leren luisteren naar mensen met verschillende methodologieën en motivaties. Intussen worden we door nieuwe studenten gezien als vraagbaak en voelen we ons steeds meer een spil worden in het veld van Joodse studies. We richten ons ook op de wereld buiten de universiteit. Lisa de Goffau, een van onze bestuursleden, is bijvoorbeeld betrokken bij het Joods Museum. Zo ontstaat een wederzijdse kruisbestuiving, waardoor we weer een breder draagvlak krijgen. Dat bredere perspectief zie je terug in onze activiteiten: onze laatste publieksbijeenkomst ging over Joodse kunst en architectuur. Met die variatie aan onderwerpen willen we ook laten zien dat er in Nederland een levende Joodse cultuur is en dat het niet alleen over de zware kanten van de Joodse geschiedenis hoeft te gaan. Jodendom kan ook leuk zijn! Daarom proberen we in een publieksbijeenkomst altijd aan te sluiten bij de hedendaagse cultuur.”
De laatste jaren verschenen er berichten in de media over het verdwijnen van leerstoelen Jodendom aan de Nederlandse universiteiten. Aan de andere kant wordt aan de Universiteit van Amsterdam na jaren weer een cursus Jiddisj gegeven die onverwacht veel studenten trekt. Wat betekent dat?
“De belangstelling voor het Jodendom verloopt in golfbewegingen. In de jaren 1970-80 was het leerhuis heel populair. De leerhuisbeweging heeft veel gebracht maar vandaag de dag zijn er andere bewegingen die vruchtbaar kunnen zijn. Over het voortbestaan van Joodse studies op zich maak ik me niet echt zorgen, wat niet wil zeggen dat er helemaal geen zorgen zijn. Wij als Jonge Judaici maken deel uit van het Nederlands Genootschap voor Joodse Studiën, dat een tijdje geleden een rapport heeft gepubliceerd waaruit wel degelijk blijkt dat er reden tot zorg is. Onze grootste zorg is inderdaad het verdwijnen van plekken voor Joodse studies aan universiteiten. Daarbij wil ik de kanttekening maken dat dit onderdeel is van een bredere problematiek aan de universiteiten. Universiteiten zijn steeds meer bedrijven waarin geproduceerd moet worden. Joodse studies bestaan nu eenmaal bij de gratie van menselijk contact en dat staat soms haaks op de tendens dat studies nuttig moeten zijn en geld moeten opleveren. Een van de redenen waarom ik buiten-promovenda [niet gefinancierd door universiteit TdL] ben is dat mijn onderzoek niet aansluit bij de onderzoeksagenda van de universiteit. Dat is een volgende zorg in het rapport: universiteiten zouden een breed palet aan onderwerpen moeten aanbieden en zich niet moeten beperken tot wat actueel of nuttig is of geld oplevert. Anderzijds ben ik hoopvol voor de toekomst, vooral door de aanwas van nieuwe studenten. Ook als kleine groep kun je wel degelijk van grote betekenis zijn voor een samenleving. Misschien denken wij als mensen van Joodse studies wel te min over onze eigen invloed.”
Wat zegt dat over de mensen die het Jodendom bestuderen?
“Ik denk dat er naar verhouding veel mensen op Joodse studies afkomen die iets willen betekenen, die heel geëngageerd zijn. Je moet creatief kunnen denken en doorzetten en je eigen pad scheppen. Je kunt deze thematiek niet louter beschouwen als een interessant onderzoeksobject, het vereist ook persoonlijke betrokkenheid en betrokkenheid bij de Joodse gemeenschap. Ik ben geen aapjeskijker die enkel van een afstandje de zaken observeert.”
Wat mogen we de komende tijd van de Jonge Judaici verwachten?
“In samenwerking met initiatiefneemster Ronny Reshef, PhD aan de Erasmus Universiteit, zijn we bezig met het opzetten van een nieuw tijdschrift voor en door studenten Joodse studies. Dat zal één keer per jaar gaan verschijnen en biedt een laagdrempelig podium voor studenten en jonge onderzoekers om te publiceren en reacties te krijgen van anderen. Over de naam wordt nog nagedacht. Met dit tijdschrift willen we iets van de veelkleurigheid laten zien van Joodse studies en aan al die invalshoeken een plaats geven. In eerste instantie richten we ons op Nederland, juist om de betrokkenheid met de samenleving en het Jodendom in Nederland te laten zien. We gaan in het Nederlands publiceren, met een klein katern voor anderstalige artikelen. Dat doen we bewust, tegen de trend van het Engels in, omdat je door de focus op het Engels het gevaar loopt de aansluiting te missen bij mensen die je anders wel had kunnen bereiken. Ik kies in mijn eigen onderzoek ook vooral voor het Nederlands. Ik kan mijn betrokkenheid bij mijn onderwerp nu eenmaal het beste uitdrukken in mijn eigen taal.”
Ten slotte: Wat zou je het liefst zien wat betreft de kennis en belangstelling voor het Jodendom in Nederland? Wat vind je belangrijk?
“Je kunt deze vraag op meerdere niveaus beantwoorden. Ik zie hierin als onderzoeker Jodendom persoonlijk een rol weggelegd, ook in het dagelijks leven. In mijn ontmoetingen en gesprekken met mensen, of het nu op straat is of in de bus of waar dan ook, merk ik dat er in Nederland veel beelden over Joden bestaan, maar dat mensen vaak zelf geen Joden kennen. Dat vind ik problematisch. Ik probeer dan ook met mensen over het Jodendom in gesprek te raken en verder te vragen, om te ontdekken hoe ze aan hun beelden over Joden komen. Als onderzoeker wil ik met mensen open in gesprek gaan en erachter komen wat daar onder ligt: angst misschien, of maatschappelijke betrokkenheid. Het is belangrijk hiervoor de tijd te nemen en er aandacht voor te hebben, vooral als het om lastige situaties gaat. Dan ben je gauw geneigd te gaan preken, maar preken is eigenlijk nooit de manier om mensen te overtuigen van iets anders. Op zo’n moment moet je een paar stappen terug doen en je afvragen waarom een nare opmerking over Joden jou persoonlijk zo raakt. Je kunt dan duidelijk maken dat die nare opmerking gaat over je vrienden, over mensen die je kent en waardeert. Dát herkennen mensen. Op het universitaire en institutionele niveau is vooral samenwerking met andere organisaties heel belangrijk. Maar juist dat individuele, persoonlijke niveau moeten we niet vergeten.”
____
Esther van Eenennaam studeerde Religiewetenschappen aan de Universiteit van Utrecht en schreef haar masterscriptie over het debat rondom rituele slacht. Haar passie ligt vooral bij rabbijnse literatuur en de doorwerking daarvan in het hedendaagse jodendom. Daarnaast heeft zij een bijzondere interesse voor het snijvlak van religie en politiek.